De Horla

20-02-2019

Lees, ril en huiver bij deze griezelverhalen van Guy de Maupassant.

Guy de Maupassant (1850-1892) schreef honderden korte verhalen, uiteenlopend van toon en thema. 


De bundel die ik heb gelezen bevat een selectie van griezelverhalen in een kwaliteitsvolle uitgave van Zephyr - Coppens & Frenks met harde kaft en zwaar, wat ruw papier.

Op de cover staat een zwart-wit afbeelding van een oude ruïne met een open poort geflankeerd door een boom en grasachtige begroeiing onder een spookachtig licht. Links vooraan valt een oud ijzeren hek op.

'Wat is dat toch, die blijdschap om de eerste zon? Waarom vervult dat uit de hemel gevallen licht ons zo van levensvreugde? De lucht is egaal blauw, de velden zijn fris groen, de huizen stralend wit; en onze verrukte ogen drinken die heldere kleuren in en verblijden ons binnenste ermee. En we krijgen zijn om te dansen, te hollen, te zingen, onze gedachten worden licht en luchtig, we voelen een soort alomvattende genegenheid, we zouden de zon willen omarmen.'

Zo begint het eerste verhaal 'De blinde'. Het lijkt een idyllisch tafereeltje, zon, blauwe lucht, het leven lacht ons toe. Maar dan wordt de idylle plots aan stukken geslagen. Het is een stramien die in verschillende verhalen terugkomt. Eerst lijkt het alsof je wandelt door een impressionistisch schilderij van schuimende beekjes, een prachtige dag, en dan wordt het vredige tafereeltje plots verbroken, aan stukken geslagen. Het verhaal blijft sober, maar wordt somber, zwaar, benauwelijk en bangelijk.

Een lange stoet van huiveringwekkende taferelen passeert: een monstermoeder, een afgehakte hand die aan het wurgen slaat, een jonge vrouw die levend werd begraven, een moordenaar die spijt krijgt van een brief waarin hij zijn misdaad bekend, de ongrijpbare Horla die een man tot krankzinnigheid drijft.

Elk verhaal heeft zijn eigen sfeer, en bij het lezen betreedt je een kleine huiverwereld van Guy de Maupassant.

Bij deze bundel is het thema het angstaanjagende.

In de eerste verhalen is de verteller vaak iemand die een akelig verhaal te horen kreeg of een toevallige toeschouwer. Dat heeft iets geruststellends. De Normandische boeren gedragen zich barbaars maar met de verteller kunnen we er afstand van nemen en hen de rug toekeren als het verhaal uit is. Geleidelijk aan valt die geruststellende context weg. In 'Het meisje van Roque', staat Renardet als hoog geachte burger veel dichter bij ons. Pas halfweg in het verhaal komen we te weten dat hij een verkrachter en moordenaar is. Dan hebben we zelfs al een beetje sympathie voor hem opgevat. Dokter Labarbe, in hetzelfde verhaal, merkt op dat iedereen tot zo een moord in staat is. 'Iedereen in het bijzonder en niemand in het algemeen.' Het kwaad huist in ons allemaal en is nauwelijks te temmen.

In de volgende verhalen verandert het perspectief naar de ik-persoon en wordt een gekweld slachtoffer.

In 'De nacht' kan het hoofdpersonage zelf niet uitleggen wat er met hem aan de hand is.

'Maar is de zon aan het zakken, dan overvalt me een onbestemde vreugde, een vreugde van mijn hele lichaam. Ik word wakker, voel me opgemonterd. Naarmate het duister groeit ga ik me helemaal anders voelen, jonger, sterker, kwieker, gelukkiger. Ik kijk hoe de grote milde schaduw, uit de hemel neergedaald, zich verdicht: ze overstroomt de stad, als een ongrijpbare, ondoordringbare golf, ze verhult, vervaagt, vernietigt de kleuren en vormen, omvat de huizen, de mensen en de monumenten met haar onmerkbare aanraking.
    Dan krijgt ik zin om het, net als de nachtuilen, uit te schreeuwen van plezier, om net als de katten over de daken te rennen; en in mijn aderen ontbrandt een onstuimig, onstuitbaar liefdesvuur...
    Maar hoe kan ik uitleggen wat er met me aan de hand is? Hoe kan ik zelfs duidelijk maken dat ik in staat ben het te vertellen? Ik weet het niet, ik weet het niet meer, ik weet alleen dat het is. - Ja.'

De ik-persoon verliest het contact met de werkelijkheid. Hij blijft achter in een leeg Parijs, zonder enig geluid, zonder de kleinste beweging, zonder wagen of mens, dat voor eeuwig in een volstrekte duisternis gedompeld is. 

Steeds verder raakt de schrijver verwijderd van de realiteit. In 'De tic' komt een schijndode weer tot leven, in een later verhaal staan de echte doden op uit hun graf. En in 'Wie zal het zeggen?' trekken meubelstukken op dansende pootjes van hier naar daar.

In 'Wie zal het zeggen?' kwam ik de mooiste beschrijving tegen van introverte mensen en het verschil tussen introverte mensen en extraverte en dacht ik 'Zo is het inderdaad'.

'Ik heb altijd alleen geleefd, vanwege het ongemakkelijke gevoel dat mij in aanwezigheid van anderen besluipt. Hoe moet ik dat uitleggen? Ik zou het niet kunnen. Ik weiger niet om mensen te zien, met vrienden te praten of te eten, maar wanneer ik ze lange tijd om me heen heb, zelfs degenen die me het meest vertrouwd zijn, dan gaan ze me vervelen, vermoeien, irriteren, en dan voel ik een groeiend, folterend verlangen om ze te zien vertrekken of zelf weg te gaan, alleen te zijn.
    Dat verlangen is meer dan een behoefte, het is een onontkoombare noodzaak. 
    ... Ik ben er zo op gesteld om alleen te zijn dat ik er zelfs niet tegen kan als andere mensen onder mijn dak slapen. Ik ben niet in staat om in Parijs te wonen, want dat is voor mij een permanent zieltogen. 
   ... Waarom ik zo ben? Wie zal het zeggen. De oorzaak is misschien wel heel eenvoudig: alles wat zich niet in mij afspeelt gaat me snel vervelen. En voor veel anderen geldt hetzelfde.
   Er zijn twee soorten mensen op aarde. Zij die behoefte hebben aan anderen, die zich vermaken, zich bezighouden en tot rust komen als er andere mensen in de buurt zijn terwijl ze zich afgemat, uitgeput, verpletterd voelen door de eenzaamheid, als was het de beklimming van een verschrikkelijke gletsjer of een tocht door de woestijn, en zij die van anderen juist moe raken, verveeld, gehinderd, verkrampt, terwijl afzondering hen kalmeert, hen door de onafhankelijkheid en fantasie van hun denken in rust dompelt.
    Eigenlijk is dit een normaal psychisch verschijnsel. Sommige mensen hebben het talent om naar buiten toe te leven, anderen het talent om het vanbinnen te doen. Mijn eigen aandacht voor de buitenwereld is kortstondig en verflauwt snel, en zodra de grenzen van mijn aandacht zijn bereikt raken mijn hele lichaam en geest vervuld van een ondraaglijk onbehagen.
    Ten gevolge daarvan hecht ik mij, hechtte ik mij sterk aan levenloze dingen, die voor mij het belang krijgen van levende wezens, en is mijn huis, was mijn huis, een wereld geworden waarin ik een eenzelvig en actief bestaan leidde, temidden van vertrouwde voorwerpen, meubels, snuisterijen, die voor mij sympathiek waren als gezichten. Geleidelijk had ik mijn huis daarmee gevuld, het ermee getooid, en ik voelde me daarin tevreden en voldaan, gelukkig als in de armen van een dierbare vrouw wier vertrouwde liefkozingen een kalmte en zoete behoefte zijn geworden.'

   

2018 Website gemaakt door Linda Marie Vermeulen. Alle rechten voorbehouden
Mogelijk gemaakt door Webnode Cookies
Maak een gratis website. Deze website werd gemaakt met Webnode. Maak jouw eigen website vandaag nog gratis! Begin